'In gedenken schuilt verlossing'
Herdenking wegvoering Joodse Assenaren op 2 oktober 1942
Tekst van de toespraak door drs. G.C. Hovingh, Zuidlaren, voorafgaande aan de onthulling van het joodse monument aan de Noordersingel, 30 september 2012.
“Vergeten is ballingschap, gedenken is verlossing”, woorden die worden toegeschreven aan de grote joodse wetgeleerde Baal Shem Tov, (‘Meester van de Goede Naam’) en die vaak worden geciteerd op bijeenkomsten als deze. Toepasselijke woorden, zeker, maar onderhand zijn ze ook wel een beetje sleets geworden, en dan te bedenken dat de Meester het feitelijk nooit zo gezegd heeft.
Ik vond het oorspronkelijke chassidische verhaal en dat gaat zo: “Eens vroegen de Chassidiem aan Baal Shem Tov waarom hij steeds op hun vragen antwoordde met een verhaal. Ze verwachtten niet anders dan dat hij ze ook nu weer iets zou vertellen, maar dat gebeurde niet. Na een moment van liefdevol verwijlen – het staat er zo prachtig in het Engels: ‘after a loving and lingering pause’ – zei hij: ‘in gedenken schuilt verlossing’. Dat oorspronkelijke woord heb ik gekozen als titel voor mijn toespraak. En ik zal u uitleggen waarom.
Wij gedenken vandaag op erev Soekot – de dag vóór Loofhuttenfeest – het hartverscheurende feit dat op 2 oktober 1942 – dat was 'Hoshanna Rabba’, de 7e en laatste dag van Soekot – ruim 230 joodse stadgenoten van hier zijn weggevoerd naar Westerbork. En vandaar werden de meeste van hen samen met de ruim 150 mannen en jongens die in de werkkampen verbleven binnen een paar dagen – hooguit enkele weken – gedeporteerd naar Auschwitz. Ik heb het nagezien in ‘de lijst van gedeporteerden’ die Jan Ridderbos met heel veel waardevolle informatie heeft ondergebracht op de site www.joodsebegraafplaatsassen.nl en daaruit blijkt dat in Auschwitz voor het einde van 1942 al bijna 250 joodse inwoners van Assen om het leven waren gebracht. Dat gedenken we vandaag, zoals dat natuurlijk ook al eerder is gedaan, deze zomer nog, bij de plaatsing van de eerste ‘struikelstenen’ en nog eerder met de plaatsing van de monumenten op de joodse begraafplaats en in de Groningerstraat. En ook vandaag wordt een monument onthuld, tegen ‘de muur die alles zag’, vlak bij het voormalige schoolplein van ‘School nr. 1’ aan de Noordersingel waar die nacht honderden onschuldige mensen werden samengedreven om ‘als slachtvee te worden afgevoerd’ (schrijft Jacques Presser) ‘Schuldig landschap’, dus zoals de kunstenaar Armando het ooit noemde, en dat vlak naast het huidige stadhuis. Dat was het al zeventig jaar, maar het is nu dan eindelijk zo aangemerkt en dat is goed. Dat helpt – die paar letters tegen de muur doen dat – om dat onvoorstelbare (een uitdrukking van H.W. van der Dunk) in ons persoonlijke en collectieve geheugen te bewaren. Want te lang is er weg gekeken – daarmee zeg ik niets nieuws, anderen zoals de schrijver Marcel Möring, deden het vóór mij – en nog zijn er genoeg die vinden dat dat gedenken nu eindelijk maar eens op moet houden. Het is geschiedenis allemaal, na zeventig jaar, interessant nog voor de liefhebbers. Niet meer dan dat. Een onverdraaglijke gedachte, alleen al om het feit dat er nabestaanden leven voor wie het nooit meer overgaat, de herinnering aan dat onvoorstelbare, het grote gemis, ook nog na zeventig jaar. Dat is wel bijzonder: zeventig jaar duurde n.l. de ballingschap van het volk Israël in Babylon, daarna vierde het zijn bevrijding, na een tweede uittocht. Dat dit voor ons als gemeenschap een begin van verlossing mag zijn, gedenken dat duurt ook voor de komende generaties.
‘Het onvoorstelbare van 2 op 3 oktober 1942'
Dat verhaal wil ik nu vertellen, de loop der gebeurtenissen , daardoor geweven de verhalen van mensen, overlevenden, ooggetuigen. De uitvoering van het plan om het Noorden van Nederland in één ‘schlagartige Aktion judenfrei zu machen’ was al veel eerder ingezet, zeker vóór juni 1942, toen alle mannen van 18-55 jaar naar werkkampen werden gedirigeerd. Die wilde men er kennelijk niet bij hebben op het moment dat hun vrouwen en kinderen en zelfs de ouderen van huis zouden worden gehaald om met hen voor de ‘Arbeitseinsatz’ naar Duitsland ‘abgeschoben zu werden’. Ik gebruik hier en daar bewust het jargon zoals de nazi’s dat hanteerden, het speelde een grote rol in de strategie van misleiding en bedrog die toen werd gehanteerd. Een voorbeeld: NB nog op 17 september 1942 schrijft Mr. Lobstein, de hoofdvertegenwoordiger van Drenthe in de centrale Joodse raad in Amsterdam aan zijn ondervertegenwoordigers in de provincie dat hem geen gevallen bekend zijn van mensen boven de zestig, die voor ‘Arbeitseinsatz’ naar Duitsland zijn uitgezonden. Maar hij adviseert wel om rekening te houden met de mogelijkheid, vanwege gezinshereniging! In de week voorafgaande aan de razzia werden alle joodse inwoners van Assen middels een circulaire op de hoogte gesteld van het naderende vertrek en kregen ze adviezen hoe ze zich daarop het beste konden voorbereiden: men moest ‘de dikste winterkleding en stevige bergschoenen aantrekken’, alle toegestane bezittingen (waaronder tefillin, kleine tallis en choemosj) moest men in een rugzak meenemen en liever niet in een koffer. Want het mocht niet te zwaar worden. Citaat: 'men moet rekenen met de mogelijkheid dat er mee gemarcheerd moet worden’. En alle kleding moest natuurlijk gemerkt worden. Enig Duits geld was ook wel handig en verder diploma’s, getuigschriften en bewijzen van militaire verdiensten. Houdbaar voedsel voor drie dagen moest apart worden meegenomen omdat de rugzakken in een goederenwagon zouden worden vervoerd. En ‘in het kamp worden maaltijden verstrekt’. Zo werd de verwachting gewekt dat het misschien toch nog wel mee zou vallen. De werkelijkheid bleek gans anders.
Vrijdagavond na spertijd (20.00 uur) begonnen Nederlandse politieambtenaren met het ophalen van de mensen. Jan Ridderbos heeft de daartoe opgestelde lijsten voor een deel terug gevonden bij het NIOD met een blanco-standaard formulier dat door de hoofdbewoner moest worden ingevuld met naast de op te geven persoonsgegevens de vraag "Ist die Wohnung inventarisiert? Ja oder Nein? Wenn ja: wann? Eigene Wohnung oder Untermieter? Schlüssel nr. …. befinden sich…..” De meeste mensen waren voorbereid en lieten zich lijdzaam naar de ‘Sammelstelle’ brengen.
Zo Josua en Kaatje Cohen met hun elfjarige zoon Moos, van de Oosterparallelweg 69. Daags tevoren had Cohen een rieten koffertje afgegeven bij zijn vrienden, de familie Tuinstra aan de Burgemeester Jollesstraat. ‘Er zit een vlag in’, had hij gezegd, ‘en die vlag moeten jullie uitsteken als we terugkomen’. Die vlag is altijd bewaard door de familie en zal straks gebruikt worden bij de onthulling van het monument. Vader Pieter Tuinstra, die actief was in het verzet, werd overigens op 12 oktober 1944 gefusilleerd buiten kamp Westerbòrk.
Ook het gezin van Marcus Denneboom, te weten moeder Naatje Denneboom-Nathans en haar beide kinderen Carry en Bram, werden van huis opgehaald, dat wil zeggen op het adres waar ze toen woonden: Rolderstraat 5. Vader Marcus, die zich blijkens het dag- en nachtrapport van de politie op maandagmorgen 19 juli 1942 met 28 andere mannen had gemeld op het station om naar een werkkamp te worden gebracht, was ooit eigenaar van ‘Het Stoffenhuis’ aan de Marktstraat 19. De avond voor die juli was men bijeengekomen in de synagoge waar opperrabbijn Levisson met klem had geadviseerd niet onder te duiken. Vanaf 1936 tot het moment waarop de zaak van Denneboom onder ‘Verwaltung’ werd gesteld werkte daar een jonge vrouw als coupeuse, Jantje Eggink uit het dorp Westerbòrk. Ze raakte bevriend met Carry en die schreef een gedicht in haar poëziealbum. Ik heb het hier en gaat zo: “Als je later es als grootmama/ Zitten zult naast grootpapa/ Denk dan eens met veel geluk/ Aan de schrijver van dit stuk/ Ter herinnering aan Carry Denneboom”. Op de linker-pagina staat in de vier hoeken geschreven: “Ver- geet mij niet”. En dat heeft Jantje niet gedaan, vertelde mij haar dochter, beeldend kunstenaar Johanna Nijlunsing uit Glimmen. Ze schrijft aan Carry in een postume brief “Meer dan zestig jaar geleden nadat jij het hebt geschreven vroeg ik mijn oude moeder of ze jouw versje nog eens wilde lezen. Plotseling las ze het zomaar drie keer hardop voor! Ik was verbluft en we zwegen allebei ontroerd". Johanna verzamelde allerlei gegevens over de familie Denneboom en de uitkomst daarvan inspireerde haar tot het prachtige kunstwerk dat hier vandaag mag staan: vier delen van een dubbel doorgezaagde boomstam, met op de binnenzijde de namen van Carry Denneboom, haar ouders en broertje Bram. En bovenop de vier delen de woorden ‘Ver- geet mij niet’. Dank je wel, Johanna.
Maar er moeten zich ook hartverscheurende taferelen hebben afgespeeld. Nettie Lezer – zij overleefde Auschwitz en Bergen-Belsen en keerde als enige joodse inwoner van Assen uit de kampen terug – vertelt dat haar moeder die avond nog zelfmoord probeerde te plegen door de oven aan te zetten. Ze kon het ternauwernood voorkomen. Anderen kregen een zenuwinzinking en moesten acuut in ‘Licht en Kracht’ worden opgenomen. Enkelen van hen wisten met hulp van anderen te ontkomen aan de vernietiging.
Zo redde bakkersknecht Geert van Wijk niet alleen Ido Wolf uit het ziekenhuis, maar hielp hij eerder op de avond van de razzia Suus Zilverberg ontkomen en bracht hij later de uit kamp Westerbork ontsnapte Jenny Stern in veiligheid. Als enige van de drie is zij hier vandaag aanwezig. Ook Suus Bolt-Zilverberg was genodigd, maar moest er vanwege haar broze gezondheid – ze is 91 – vanaf zien. Zij was de enige, die op 2 oktober 1942 het vege lijf wist te redden en daarom vertel ik kort haar wederwaardig-heden. Suus was afkomstig uit Dalen waar haar vader een schildersbedrijf runde. In september kwam ze naar Assen om te helpen in het gezin Nathans, Rolderstraat 109, goede vrienden van haar tante. Die avond werd er aangebeld; de familie vroeg of zij wilde opendoen. Daar stonden drie agenten die direct doorliepen en de familie sommeerden om hun spullen te pakken en mee te komen. In de paniek die vervolgens uitbrak wist Suus via de achterdeur te ontkomen en liep daar in de armen van Geert van Wijk. Die overreedde haar om te vluchten. Ze klom achter op de fiets bij hem en samen wisten ze als een verliefd stelletje vervolgens alle controles te omzeilen en Geerts ouderlijk te bereiken. Ze zou de oorlog overleven al is ze nog twee keer bijna opgepakt ten gevolge van verraad. Haar ouders, zus Betje en broer Jacob kwamen om in Auschwitz, net als de gehele familie Nathans en vele, vele anderen.
Die nacht reden vrachtauto’s af en aan om zoveel mogelijk mensen in spertijd naar Westerbork te brengen maar er was kennelijk veel oponthoud, want ook uit veel andere plaatsen kwamen auto’s vol mensen naar het kamp. Gevolg was dat er ook op de vroege zaterdagochtend nog mensen moesten worden opgehaald. En zo kon het gebeuren dat een jongen van 13, Jan Boneschansker (ook hij was er graag bij geweest vandaag, maar zijn gezondheid liet het niet toe) getuige was van de laatste transporten. Hij schrijft: ‘Die morgen was ik toevallig bij school. Wat ik toen meemaakte heeft een onuitwisbare indruk gemaakt’. Hij zag dat het op het schoolplein nog een drukte van belang was en herkende tussen de menigte nog een aantal klasgenoten. Vervolgens zag hij hoe een aantal oudere mensen, die kennelijk niet vlug genoeg instapten, door een Duitse soldaat naar binnen werden geslagen. Jan zei: 'toen ik dat zag wist ik gewoon dat het niet goed zou komen met die mensen. Ik wist het gewoon'.
Jan kreeg gelijk. Uit berichten van overlevenden weten we dat de nieuwkomers – niet alleen de mensen uit de dorpen en steden, maar ook de mannen uit de werkkampen – belandden in een helse omgeving. Het kamp was overvol, Op zeker moment waren er meer dan 17.000 mensen, terwijl er maar accommodatie was voor 10.000. Aan alles was gebrek: slaapplaatsen, voedsel, sanitaire voorzieningen, mensen raakten elkaar kwijt in de drukte, sommigen stortten in, het was vreselijk.
Uiteindelijk werd het deportatie-programma opgevoerd en vertrok er om die 3 à 4 dagen een transport naar Auschwitz. Alleen al in de maand oktober vertrokken bijna 12.000 mensen uit Westerbòrk, onder hen vrijwel alle joodse inwoners van Assen. Het onvoorstelbare was gebeurd: Jan Ridderbos heeft becijferd dat tussen de 386 en 389 joodse Assenaren niet zijn terug gekeerd. Dat hun namen bij ons in gedachtenis mogen blijven en mogen hun zielen gebundeld zijn in de bundel der levenden.
Foto's van de herdenkingsbijeenkomst op 2 oktober 2012
Hierna een aantal foto's van deze herdenkingsbijeenkomst.